Pterodiscus speciosus

Net zoals cactussen het product zijn van de evolutie van planten die moesten overleven in omstandigheden waarin minder vocht beschikbaar is zijn er ook andere succulenten die zich gespecialiseerd hebben om het beschikbare vocht op te slaan. Sommigen doen dat in een caudex, en deze planten noemen we caudiciformen.

Een caudex is en knol, een verdikte wortel of stengel, die zich vlak boven of onder de grond vormt en waarin vochtweefsel zorgt voor de reserves van het bovengrondse gedeelte, de bladeren en de bloeiwijze. Een caudex mag men niet verwarren met stengelknollen zoals bij koolrapen en aardappelen of de wortelknol zoals de rode biet. Caudiciformen zijn altijd doorlevende planten. De hele terminologie uit de doeken doen zou ons te ver leiden en ik kan hier alleen maar verwijzen naar het prachtige boek ‘Caudiciform & Pachycaul Succulents’ van Dr. Gordon D. Rowley, uitgegeven in 1987 (ISBN 0-912647-03-5) door Strawberry Press (California).

De Pterodiscus-soorten komen uit tropisch Oost-Afrika, de Kaapprovincie, Zuidwest-Afrika en Angola. Aangezien ze dus van beneden de evenaar komen hebben ze ook bij ons de neiging om in de winter te gaan groeien. Water in de winter en een droge rustperiode in de zomer zijn dus onontbeerlijk.

Van het geslacht zijn slechts een 10-tal soorten, meestal kleine struikjes, bekend. Op de succulente stammetjes staan kruidachtige takken met niet-succulente bladeren. De bloemen zijn altijd buisvormig. Na de bloei verschijnen schijfvormige vruchtdozen voorzien van vier papierachtige vleugels. Vandaar de geslachtsnaam Ptero- (=gevleugeld) discus (= schijf).

Pterodiscus speciosus (de soortnaam speciosus betekent schoon, fraai) vormt een prachtige bovengrondse caudex van 6 à 15 cm hoog. De bladeren verspreiden een onaangename geur wanneer ze gekneusd worden. De paarsrode bloemen zijn 8 cm lang. De spaarzaam geoogste zaden kiemen redelijk goed maar het opkweken van de jonge plantjes loopt niet van een leien dakje. Het groeiseizoen (zie hoger) is hier een eerste boosdoener maar vooral bij het verspenen van het kleine grut vallen de slachtoffers. De minste beschadiging van de wortel is meestal fataal.